Song of Solomon 2

De bruid: een lelie

De bruid zegt dat zij “een roos van Saron, een lelie uit de dalen” is (Hl 2:1). De roos en de lelie zijn kleine veldbloemen. Hiermee brengt de bruid haar geringheid tot uitdrukking, wat zij benadrukt door te zeggen dat ze een lelie “uit de dalen” is. Het dal wijst op een plaats van vernedering. Saron en het dal worden plaatsen van veiligheid en rust voor Gods volk, dat uit de grote verdrukking komt: “Saron zal tot een schaapskooi worden en het Dal van Achor tot een rustplaats voor rundvee, voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft” (Js 65:10).

In Hl 2:2 reageert de bruidegom op wat de bruid in Hl 2:1 van zichzelf zegt. Hij neemt het beeld over dat de bruid gebruikt en spreekt over haar als “een lelie”. Zo ziet hij haar. En hij ziet haar, deze tere veldbloem, “tussen de distels”, waardoor haar schoonheid des te meer tot uiting komt. Ze is als een diamant die op een zwarte doek ligt, waardoor de schittering van de diamant des te sterker straalt.

Distels, vaak samen met dorens genoemd, zijn een beeld van de zonde (Gn 3:18). Het is de menselijke natuur, zoals die geworden is door de zondeval. “De meisjes” kunnen we hier zien als de dochters van het afvallige Israël (Hs 4:14; Ez 2:6). Distels zullen er in het vrederijk niet meer zijn (Ez 28:24). “Voor een distel zal een mirt opkomen” (Js 55:13). Dat is te danken aan de Heer Jezus, Die de vloek van de zonde heeft gedragen.

De wereld is vol dorens en distels en zucht onder de gevolgen van de vloek, die door de zonde op de schepping rust (Rm 8:20-22). Het is zeer pijnlijk om hier te wonen. We voelen het soms ook onder elkaar dat er dorens en distels zijn. Ook wij kunnen anderen pijn doen.

Maar toch lezen we hier dat er wordt gezegd: ‘Als een lelie tussen de distels, zo ben jij.’ Een lelie is een bloem die slechts kort bloeit. De Heer Jezus zegt daarvan: “En wat bent u bezorgd over kleding? Let op de lelies op het veld, hoe zij groeien; zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet was bekleed als een van deze. Als nu God het gras op het veld, dat er vandaag is en morgen in een oven wordt geworpen, zo bekleedt, zal Hij niet veel meer u [bekleden], kleingelovigen?” (Mt 6:28-30). We zien hier dat de Heer de lelies op het veld gelijkstelt aan het gras vanwege de kortstondige heerlijkheid die zij hebben. De lelies schitteren een dag en worden de volgende dag verbrand in een oven.

Ondanks de kortstondigheid bekleedt God de lelies met een schoonheid die de heerlijkheid van Salomo te boven gaat. De volgelingen van de Heer Jezus krijgen een heerlijkheid die groter is dan die van Salomo, ondanks het feit dat Hij hen als ‘kleingelovigen’ moet aanspreken. De bruid heeft voor de bruidegom diezelfde grote heerlijkheid, ondanks wat zij van zichzelf denkt. Het gelovig overblijfsel van Israël zal door de Messias worden bekleed met een heerlijkheid die van Hemzelf afkomstig is (Ez 16:14).

De Heer Jezus ziet de Zijnen in een wereld vol dorens en distels. Voor Hem zijn zij als lelies. Dat mag ons vertrouwen geven in de korte tijd dat we op aarde zijn. Hij zal ons alles geven wat we nodig hebben. De zorg die Hij heeft voor het gelovige overblijfsel in de eindtijd, heeft Hij nu ook voor ons. Wij mogen getuigen zijn te midden van een verkeerd en verdraaid geslacht (Fp 2:15) en vooral te midden van de afvallige naamchristenheid.

Mijn liefste is als een appelboom

De bruid geeft hier weer een getuigenis van wat de bruidegom voor haar is. Hij heeft haar in het vorige vers vergeleken met “een lelie tussen de distels”. Zij vergelijkt hem nu met “een appelboom tussen de bomen van het woud”. Een boom is een beeld van kracht (vgl. Dn 4:10-14; 20-26; Ez 17:24). De appelboom spreekt van de Heer Jezus. De andere bomen stellen de jongemannen van de wereld voor, indrukwekkende personen, die ook proberen de aandacht van de bruid op zich te vestigen en die haar willen verleiden tot liefde voor hen.

Voor die andere bomen heeft ze verder geen aandacht, ondanks hun indrukwekkende gestalte. Haar verlangen gaat alleen naar hem uit, die zij haar liefste noemt. Er is niemand die met hem is te vergelijken. Hij is en heeft alles wat ze wenst. Ze verlangt sterk naar hem vanwege zijn schaduw en zijn vrucht, dat is vanwege zijn bescherming en zijn voedsel.

Onder de appelboom is in de eerste plaats rust te vinden: ze wil er zitten (vgl. Lk 10:39). Het is een schuilplaats tegen de hitte: er is schaduw (Js 25:4). Er is ook voedsel waarvan de smaak goed is: de vrucht is zoet (Ps 34:9). Toen de Heer Jezus de menigte voedsel gaf, liet Hij hen eerst rustig plaatsnemen (Mk 6:31). Om iets van Hem te ontvangen, moet er rust zijn. Als we rusteloos heen en weer vliegen of telkens gestoord worden door allerlei meldingen op de communicatiemiddelen die we op zak of in de tas hebben, missen we veel van het voedsel dat Hij geeft.

We moeten dicht bij Hem zijn om Zijn schaduw, Zijn bescherming, te ervaren en Zijn vrucht te genieten. Als we van Hem afdwalen, als we niet dicht bij Hem zijn, missen we Zijn schaduw. Christus is niet eenvoudig een middel om in de hemel te komen, maar in Hem komt de vreugde van de hemel naar beneden om onze harten te vullen en ons te ondersteunen op onze reis naar de hemel.

Appels, de vruchten van de appelboom, worden in Gods Woord wel vergeleken met goede woorden. In Spreuken 25 staat het in beeldende taal: “Een woord op het juiste moment gesproken, is [als] gouden appels in zilveren schalen” (Sp 25:11). De woorden zelf zijn van goud; het zilver spreekt van de manier waarop ze worden doorgegeven. Zo spreekt de Heer Jezus tegen ons. Goud spreekt van goddelijke heerlijkheid. Zilver spreekt van de prijs die voor de verlossing is betaald. Wanneer we in Zijn schaduw zitten en willen eten van de vrucht van de boom, dan betekent dit dat Hij tot ons woorden van Goddelijke glorie spreekt, die verbonden zijn met de verlossing.

Wat zou het mooi zijn als we ook zo onderling spreken, woorden die getuigen van Gods heerlijkheid en woorden waarvan we weten dat ze met de behoudenis verbonden zijn. Dan zullen we geen harde woorden spreken. De mannen worden ervoor gewaarschuwd niet bitter tegen hun vrouw te zijn (Ko 3:19). Dat zal niet gebeuren wanneer ze goede woorden spreken, woorden die opbouwen. Om goede woorden te spreken, moeten we ze eerst tot ons nemen en eten.

Jeremia vertelt ons hoe dat kan: “[Zodra] Uw woorden gevonden werden, at ik ze op. Uw woord was mij tot vreugde en tot blijdschap in mijn hart, want Uw Naam is over mij uitgeroepen, HEERE, God van de legermachten” (Jr 15:16). Is dat niet bemoedigend? Laten we, wanneer we met elkaar praten, woorden gebruiken die goed zijn, die we willen eten, woorden die ons geestelijk goed doen en gezond maken en houden. Het bewustzijn dat Gods Naam over ons is uitgeroepen, dat we naar Zijn Naam genoemd zijn, zal dat in ons bewerken.

We kunnen dus met recht zeggen dat de Heer Jezus Christus voor de gelovige ‘de appelboom’ is. Laten we in Zijn schaduw zitten en van Zijn vrucht eten.

Zijn banier over mij is de liefde

De bruid wordt, na het zitten in de schaduw van de bruidegom en het genieten van wat hij te eten geeft (Hl 2:3), door de bruidegom in een volheid van vreugde gebracht. Dat wordt zinnebeeldig uitgedrukt door “het wijnhuis” waarin hij haar brengt. Ze verheugt zich over zijn liefde, die als een banier over haar is. Een banier spreekt van overwinning. Waar de banier is geplaatst, is de overwinning behaald. Liefde overwint de grootste angst en vijandschap.

De gelovige mag weten dat hij door de Heer Jezus in de volle vreugde van de gemeenschap met Hem is gebracht. Zoals we al eerder hebben gezien (Hl 1:2), is de wijn een beeld van blijdschap. Hier zien wij onszelf als gelovigen in een huis van blijdschap gebracht. We zijn dat huis niet in eigen kracht binnengegaan en we hebben onszelf daarvoor ook niet uitgenodigd. Christus heeft ons uitgenodigd. Hij heeft ons daar gebracht, Hij heeft ons in Zijn genade die plaats bij Hem gegeven. Door Zijn werk op het kruis heeft Hij de deur van dat huis voor ons geopend en ons daar binnengedragen.

De Heer Jezus stelt dat voor in de gelijkenis van het verloren schaap, dat door de herder wordt gevonden. Hij legt het blij op zijn schouders en brengt het thuis. Dan roept hij zijn vrienden en buren bijeen en nodigt hen uit om blij met hem te zijn. Het is een beeld van de blijdschap die er in de hemel is over één zondaar die zich bekeert (Lk 15:5-7).

Hetzelfde en nog indrukwekkender zien we in de gelijkenis die de Heer Jezus, ook in Lukas 15, over de verloren zoon vertelt. Als deze zoon thuiskomt, brengt zijn vader hem in zijn eigen huis, het huis van de vader, waar een overvloed aan vreugde is. Daar is een grote maaltijd klaargemaakt in een sfeer van blijdschap, die wel begint maar nooit eindigt: “En zij begonnen vrolijk te zijn” (Lk 15:24). Dat begint hier op aarde, waar we dit feest al mogen genieten als een voorsmaak van de hemel, waar we dit feest tot in alle eeuwigheid zullen voortzetten.

De banier spreekt van de Heer Jezus als de Overwinnaar en van Zijn macht (Ex 17:15; Js 5:26; Js 11:10; 12). Hij heeft Zijn liefde bewezen door voor ons in de dood te gaan en ons daardoor te bevrijden van de angst voor de duivel: “In de liefde is geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit” (1Jh 4:18).

De banier spreekt behalve van overwinning, ook van eigendom. Het gebied waar een banier is, behoort toe aan de persoon die de banier daar heeft geplaatst. Als we naar boven kijken en we zien de banier, dan zien we Hem, de Overwinnaar, en we kennen Zijn liefde. Dan zijn we niet bang meer voor welke macht dan ook, die ons aan Hem zou kunnen ontrukken (Jh 10:28-29). De banier van Zijn liefde is als het ware een omslagdoek waarin Hij ons helemaal heeft gewikkeld, waardoor we Zijn warmte en tevens bescherming en geborgenheid voelen. We mogen met vreugde in die liefde rusten.

Die combinatie van vreugde en liefde zien we ook bij God. Door het werk van Zijn Zoon kan God Zich over Zijn volk met blijdschap verheugen en in Zijn liefde zwijgen of rusten (Zf 3:17). Wij zijn in staat gesteld te delen in de gevoelens van God, omdat Christus in onze plaats het oordeel van God heeft gedragen. Daardoor heeft Hij de deur naar het huis van volkomen blijdschap en liefde, naar het huis en het hart van de Vader voor ons geopend.

Ik ben ziek van liefde

De bruid is overweldigd door de banier van de liefde van de bruidegom over haar (Hl 2:4). Ze is zelfs “ziek van liefde” (Hl 2:5). Daarmee zegt ze dat ze het gevoel heeft dat haar hart onder zijn liefde bezwijkt. Ziek van liefde betekent voor ons het opgaan in het volkomen geluk van het bewustzijn van de liefde van onze Heer, waarbij het hart niet kan bevatten wat Hij allemaal voor ons heeft gedaan. Het is het onwel worden bij de gedachte aan alles wat de Heer heeft gegeven en gedaan en nog zal geven en zal doen.

De bruid wil zijn liefde beantwoorden, maar is daar niet toe in staat. Zijn liefde is zo groot, zo indrukwekkend, dat ze eronder bezwijkt. Daarom vraagt ze hem haar te sterken met “rozijnenkoeken”. Ze wil de volle vreugde van zijn liefde ervaren. Rozijnenkoeken zijn net zoals wijn gemaakt van druiven. Ze spreken van blijdschap die verbonden is met kracht, een kracht die voor de gelovige in God te vinden is: “De vreugde van de HEERE, dat is uw kracht” (Ne 8:11b).

Voor Jeruzalem, de bruid van de Messias, zal de tijd komen dat zij zich niet meer zal sterken met de rozijnenkoeken van de afgoden (Hs 3:1), maar met Zijn rozijnenkoeken. Dat zal gebeuren wanneer de Heer Jezus als de ware David terugkeert naar Jeruzalem om daar te regeren. We zien dat in beeld als David de ark naar Jeruzalem brengt. Hij deelt dan “aan heel het volk, aan heel de menigte van Israël, van de man tot de vrouw toe, aan ieder één broodkoek, één klomp dadels en één rozijnenkoek uit” (2Sm 6:19).

We kunnen van de bruid leren dat zij niet zelf haar best doet om die liefde te beleven en uiting te geven aan haar blijdschap daarover. Ze wil zich over zijn liefde verheugen, maar is zich bewust dat ze ook daarvoor van de bruidegom afhankelijk is. In sommige christelijke groeperingen draait het alleen maar om blijdschap. Je moet blij zijn en daar luidruchtig uiting aan geven en ook allerlei vormen voor bedenken. Hier leren we dat de echte ervaring van de liefde van de Heer Jezus ons overweldigt en verbreekt. De reactie daarop is geen opgeklopte vreugde, maar de vraag aan de Heer om ons met Zijn kracht te helpen en Zijn liefde te beantwoorden.

En ze vraagt niet alleen om versterking, maar ook om verkwikking. Er is niet alleen kracht nodig, maar ook vertroosting (vgl. Ps 94:19). In haar behoefte aan verkwikking vraagt ze om “appels”. We kunnen hierin de vraag van een gelovige zien die onder de indruk van de liefde van de Heer Jezus is gekomen en door Zijn woorden verkwikt wil worden. Het zijn woorden voor iemand persoonlijk in de eigen specifieke omstandigheden. Hij is in staat om de spreuk waar te maken dat “een woord op het juiste moment gesproken, is [als] gouden appels in zilveren schalen” (Sp 25:11). Wie eenmaal de Heer Jezus kent en overweldigd is door Zijn liefde, heeft een groot verlangen naar Hem en wil Hem beter leren kennen, vooral ook in de omstandigheden waarin hij verkeert.

We hebben Zijn ondersteuning nodig. Die ondersteuning herkennen we in het verlangen van de bruid naar de linker- en rechterarm van de bruidegom in Hl 2:6. Dit is een hoogtepunt in het boek. Na een periode van beproeving en verlangens komt het ogenblik van rust en geborgenheid. Er kan twijfel en onrust komen als we de Heer niet ervaren. Maar Hij zal ons van Zijn grote liefde overtuigen, waardoor we sterk naar Hem gaan verlangen.

De bruid wenst in zijn armen te zijn. Ze noemt zijn beide armen apart. Zijn linkerarm is de arm die als het ware uit zijn hart komt, uit zijn liefde – het hart zit links. Zijn rechterarm is de arm van zijn kracht (Js 41:10; Ps 63:9). In zijn armen is ze in alle opzichten veilig (vgl. Dt 33:27). Dat zijn linkerhand onder haar hoofd is, betekent ook dat hij daarmee haar hoofd optilt om naar hem te kijken. Dat zijn rechterarm haar omhelst, betekent dat hij die beschermend om haar heen houdt.

Dit herkennen we in de Heer Jezus. Wie in een intieme relatie met Hem leeft, zal Zijn liefde en kracht ervaren. Het gaat niet om kracht op zich, maar om kracht die werkzaam is in een intieme relatie. Zijn liefde ondersteunt en beschermt. Als we zo Zijn liefde en kracht mogen ervaren, is er volmaakte vrede gekomen. Dat zal het gelovige overblijfsel van Israël in de toekomst ervaren, als het na de grote verdrukking zal zien op Hem, Die zij hebben doorstoken en tegelijk volkomen vrede zal vinden in Hem.

Met dit tafereel van rust eindigt het derde gedeelte van het eerste hoofddeel van het boek. Zo zijn ook de beide vorige gedeelten geëindigd. Het eerste gedeelte, Hooglied 1:1-4, eindigt met de bruid die wordt gebracht in de kamers van de koning; het tweede gedeelte, Hooglied 1:5-17, eindigt met het tafereel dat de koning en zijn bruid samen zijn.

Geen liefde vóór de bestemde tijd

Hl 2:7 is een refrein dat we drie keer in het boek tegenkomen, hier voor de eerste keer (Hl 2:7; Hl 3:5; Hl 8:4). Het gaat over het bijzondere karakter van de liefde, waarover de bruidegom spreekt tegen de “dochters van Jeruzalem”. De dochters van Jeruzalem stellen gelovigen voor die wel een verbinding met de Heer Jezus hebben, maar niet in dezelfde nauwe relatie met Hem leven als de bruid, en ook andere gedachten over liefde hebben. Zij proberen door voorschriften de liefde te bewerken en te besturen. Maar zo laat de liefde zich niet sturen.

Als liefde wordt afgedwongen, is er geen rust meer in de liefde aanwezig. Dat wordt weergegeven in de vergelijking met de “gazellen” en “hinden”. Dit zijn schuwe dieren. Als er geen onraad is, als alles rustig om hen heen is, bewegen ze zich vol gratie. Zodra ze echter het geringste onraad ruiken, worden ze schichtig. Het is uit met hun rust en ze schieten weg. Zo is dat ook met de liefde.

In profetisch opzicht kunnen we dat toepassen op Jeruzalem. Het zou een forceren van de liefde zijn, als de Heer Jezus nu zou terugkeren, want Jeruzalem is er nog niet klaar voor. Ze kent Hem niet en wil Zijn liefde niet accepteren. Eerst moet de stad, dat wil zeggen het overblijfsel, door de grote verdrukking gaan. Ze zal sterk gaan verlangen naar Zijn liefde en naar Hem gaan uitzien. Dan zal het de liefde behagen zich aan haar te laten zien en haar te omarmen en te beschermen.

Zo werkt de liefde altijd. Ze heeft haar eigen wetmatigheden. Ze moet niet worden opgedrongen en niet voortijdig worden opgewekt. Dat past niet bij de liefde. Opwekken of aanwakkeren van de liefde, voordat het de tijd voor de liefde is om zich te uiten, betekent een verstoren van de rust van de liefde. We kunnen dit toepassen op de relatie met onze kinderen. We hebben de armen van de bruidegom gezien, wat die als uitingen van liefde voor de bruid betekenen. Hoe denken onze kinderen aan onze armen? Sluiten we onze kinderen in onze armen, of zijn ze er bang voor omdat het armen zijn waaraan handen zitten die slaan?

Liefde heeft tijd nodig en moet de tijd krijgen. Laten we daarin ook geduld hebben met onze kinderen en met onze broeders en zusters als we iets bij hen zien wat ons misschien niet zo bevalt. Laten we niet te snel ingrijpen. Onze jonge mensen hebben tijd nodig om te groeien in hun liefde voor de Heer Jezus. We kunnen die groei blokkeren door bewijzen van hun liefde te vragen, die ze (nog) niet kunnen geven. Opmerkingen in de trant van ‘als je echt van de Heer Jezus houdt’ of ‘als je echt van mij houdt’ kunnen iemand tot een door ons gewenst handelen brengen, terwijl de liefde in die handeling ontbreekt. Dat breekt de liefde af.

Het hele tafereel van de Hl 2:4-7 spreekt van een atmosfeer van liefde, van een liefde die zich niet laat dwingen. Echte liefde heeft de tijd nodig om zich te ontwikkelen. Oudere gelovigen en ouders kunnen hun bijdrage leveren. Ze doen dat overeenkomstig het besef van het geduld dat de Heer ook met hen heeft gehad. Beseffen wij hoeveel geduld de Heer met ons heeft gehad?

De liefste komt eraan

Hier begint een nieuw gedeelte. Na de tijd van de eerste liefde in het vorige gedeelte is er een zekere tijd van verslapping gekomen in de liefde van de bruid. Er is afstand ontstaan tussen haar en de bruidegom. Dat herkennen we waarschijnlijk wel als we naar ons eigen leven kijken. In de eerste tijd van ons leven als christen hebben we de Heer Jezus de eerste plaats gegeven. Daarna is er een tijd van afkoeling gekomen, de eerste liefde is wat weggeëbd. In ons hart zijn andere dingen gekomen, waardoor onze liefde niet meer alleen naar Hem uitgaat.

De bruid wordt als het ware wakker wanneer ze de stem van haar liefste hoort. Ze ziet hem nog niet, maar ze herkent zijn stem. Zo wil de Heer dat wij Hem weer onze eerste liefde geven, dat is onze enige liefde. Daarvoor gebruikt Hij Zijn stem, dat is Zijn Woord. Wanneer we Gods Woord lezen, horen we de stem van de Heer Jezus. En als we Zijn stem horen, krijgen we ook weer oog voor Hem. Dat zien we als de bruid vervolgens zegt: “Zie, daar komt hij.” Ze hoort hem niet alleen, maar nu ziet ze hem ook.

Ze ziet ook hoe de bruidegom komt. Hij komt “springend over de bergen, huppelend over de heuvels”. In de bergen en de heuvels zien we een beeld van de grote en kleine moeilijkheden in ons leven, waardoor de Heer Jezus uit het zicht is verdwenen. Behalve Zijn Woord gebruikt de Heer ook moeilijkheden en problemen in ons leven om weer zicht op Hem te krijgen. Als Zijn stem weer tot ons hart is doorgedrongen en ons oog weer op Zijn Persoon is gericht, zien we dat Hij boven de moeilijkheden verheven is. Voor Hem zijn die problemen er niet.

Door Zich zo aan ons voor te stellen wil Hij ons boven de problemen uittillen. De problemen verdwijnen niet, maar Hij helpt ons erbovenuit te komen en ons er niet door te laten beheersen. We zullen die ervaring opdoen als we al onze bezorgdheid op Hem werpen. Als we dat doen, zullen we rust vinden in de zekerheid dat Hij voor ons zorgt. Hij nodigt ons uit alle zorgen en moeiten bij Hem te brengen: “Werp uw zorg op de HEERE, en Híj zal u onderhouden” (Ps 55:22a; 1Pt 5:7; Mt 6:25-30).

Wanneer we onze zorgen op Hem werpen – er ligt kracht in die uitdrukking –, heeft Hij ze van ons overgenomen en zorgt Hij verder voor ons. Doen we dat niet, dan blijven we met onze last rondlopen en worden daardoor zo in beslag genomen, dat we geen oog hebben voor God. Maar Hij wil graag voor ons zorgen. Dat betekent dat elk detail van ons leven Hem ter harte gaat. Hij wil er niet alleen bij betrokken zijn, maar al onze nood van ons overnemen. Hij brengt ons in beproeving en nood, opdat we leren het uit Zijn hand aan te nemen en het in Zijn hand te geven (Ps 10:14).

De liefste zoekt voorzichtig toenadering

De bruid vergelijkt de bruidegom met een gazelle en het jong van een hert. Gazellen kunnen met grote snelheid en sierlijkheid over de bergen lopen (vgl. 2Sm 2:18b; 1Kr 12:8). Bij herten, die ook gemakkelijk over obstakels heen springen, komt daarbij misschien de gedachte aan vreugde (vgl. Js 35:6). Gazellen en herten zijn onschuldige dieren. Het zijn geen vleeseters, het zijn geen jachtdieren. Het zijn reine dieren, die gegeten mochten worden door de Israëlieten (Dt 12:15; 22; Dt 14:4-5; Dt 15:22). Beide dieren staan er ook om bekend dat ze op hun hoede zijn voor gevaar en hun directe en snelle vlucht als het zich aandient.

Zo ziet de bruid haar bruidegom naderen. Hij komt snel dichterbij en laat zich door niets tegenhouden. Tegelijk blijft hij voorzichtig in zijn benadering. Zo komt de Heer Jezus ook bij ieder van de Zijnen, die zich na een periode van verflauwing van liefde weer tot Hem wendt. Hij gaat voorzichtig te werk om te zien of er een werkelijk verlangen is om met Hem in gemeenschap te leven. Hij dringt Zich niet op en Hij forceert geen toegang. Hij komt om zo te zeggen niet als een olifant ons leven binnen om over ons heen te walsen.

We kunnen hiervan leren hoe wij iemand moeten benaderen van wie we opmerken dat het leven met de Heer op een laag pitje is geraakt. Echte liefde voor onze afgedwaalde broeder of zuster zal ons snel maken om te helpen en tegelijk zullen we dat met gepaste voorzichtigheid doen. Het gaat in deze gevallen niet om duidelijke zonden, maar om tekenen die erop kunnen wijzen dat iemand niet meer volledig voor de Heer leeft. Als we constateren dat iemand de samenkomsten van de gelovigen minder bezoekt, is het goed daar aandacht aan te geven en eens te informeren hoe dat komt – zonder direct iemand van ontrouw te beschuldigen.

Dat er enige reserve is bij de bruidegom in zijn toenadering, kunnen we concluderen uit de plaats waar de bruid zich bevindt. Ze zegt zelf dat de bruidegom zich bevindt “achter onze muur”, de muur die om haar huis heen is. Hij is dichterbij gekomen en kijkt door de getraliede vensters naar binnen. Ze vindt het fijn dat hij er is, maar er is toch nog een muur tussen hen. Ze noemt het wel ‘onze’ muur, maar zij heeft zich alleen erachter verborgen en hij staat erbuiten. Het is min of meer háár muur geworden.

Een muur is een beeld van afzondering van het verkeerde om daardoor toegewijd te zijn aan de Heer. Als het afzondering zonder de Heer is, is het isolement geworden. We kunnen ons zover in ons isolement terugtrekken, dat we ook de Heer niet meer toelaten bij ons te komen. Hij kijkt wel naar binnen en staat achter de muur. Hij zit niet, maar staat klaar om in actie te komen als de bruid eraan toe is.

De Heer wil andere gelovigen gebruiken om ons in een tijd van geestelijke achteruitgang te bezoeken. Misschien laten we ze wel in huis, maar laten we hen ook toe in ons leven? Juist als we niet meer vol zijn van de Heer en andere dingen in ons leven belangrijk zijn geworden, zijn we geneigd de muur rond ons hart te handhaven. We willen ons niet blootgeven en durven ons niet kwetsbaar op te stellen, misschien omdat we bang zijn opnieuw gekwetst te worden.

Het kan bijvoorbeeld zijn dat we iemand eens iets hebben toevertrouwd terwijl we dachten dat hij dat voor zichzelf zou houden, maar hij heeft het overal rondverteld. Dan openen we ons hart niet zomaar opnieuw, want we zijn bang voor een nieuwe teleurstelling. Die reactie is begrijpelijk. Tegelijk is het goed oog te hebben voor het gevaar dat we ons helemaal terugtrekken in een isolement. Daar wil de Heer in voorzichtigheid op wijzen. Hij wil weer de eerste plaats in ons leven hebben en aanwijzen wat dat verhindert.

Het leven in een isolement neemt in de wereld en onder christenen steeds meer toe. Dat komt door het groeiende individualisme, waardoor ook het egoïsme toeneemt. We willen alles voor onszelf hebben en alles voor onszelf doen. Computers, internet, smartphones, al die apparaten bergen het gevaar in zich dat we ons helemaal in ons eigen wereldje terugtrekken. Onze kinderen groeien ermee op. Ze hebben slechts dat ene apparaatje nodig om zich te vermaken. Maar ook oudere gelovigen kunnen de behoefte hebben aan van alles en nog wat om bij de tijd te blijven. We worden steeds meer door deze apparaten, die sterk ‘ik’ gericht zijn, in beslag genomen.

Mensen weten niet goed meer hoe ze met elkaar moeten omgaan. Het is een herkenbaar tafereel: men zit aan tafel samen te eten, maar er is geen onderlinge communicatie doordat er een digitale verbinding is met de buitenwereld. Ieder eet voor zichzelf en is intussen druk bezig met zijn smartphone. Als er een berichtje komt, moet er onmiddellijk op worden gereageerd. We moeten ons goed van deze gevaren bewust zijn! Deze apparaten moeten, zo zegt men, de communicatie bevorderen. Maar in werkelijkheid neemt de echte communicatie af en verdwijnt die ten slotte volledig. Het apparaat zegt dat jij belangrijk bent. Mensen hebben behoefte aan mij, ze willen mij iets laten weten; en ik vind het nodig om mensen te laten weten wat ik van een zaak denk.

Het resultaat is dat we geen tijd hebben om ons rustig met het Woord van God bezig te houden, om samenkomsten van de gemeente te bezoeken en om broeders en zusters te helpen. We hebben gewoon geen tijd meer. Dit risico is groot, omdat we ons van de gemeenschap van de heiligen terugtrekken en in een isolement leven. We leven op zo'n manier dat de Heer niet bij ons terecht kan. Maar Hij probeert wel bij ons te komen. Hij staat daar, Hij kijkt door het raam en door de spijlen of tralies.

De spijlen of tralies wekken de gedachte dat we in een gevangenis zijn opgesloten. Zitten we gevangen? We kunnen opgesloten zitten in onze eigen gedachten, in ons leven, in de plannen die we hebben en er een gevangene van zijn. Maar Hij kijkt daar doorheen. Welke plannen hebben we? Wat willen we? Wat is het doel van ons leven? Is dit alles een gevangenis voor ons? Kunnen we aan niets anders denken? De Heer staat nu voor het raam van ons leven en kijkt door de tralies. Hij kijkt en Hij wil zo graag naar ons toekomen om ons voldoening en werkelijke levensvervulling te geven.

Sta op, en kom!

Het gedeelte van de Hl 2:10-13 begint en eindigt met dezelfde woorden die de bruidegom tegen de bruid spreekt. Hij wil haar ertoe bewegen op te staan in haar plek van isolement, een plaats van rust in de zin van gemakzucht, en naar hem toe te komen. De bruid is nog binnen, achter de muur, en de bruidegom staat nog buiten. Als hij begint te spreken, is zijn spreken een antwoord. Hij “antwoordt” haar. Toch lezen we niet dat zij een vraag heeft gesteld. Dat kan betekenen dat zijn antwoord gericht is tot de verflauwde gevoelens van haar hart, die hij kent.

Hij spreekt haar heel persoonlijk aan. Ze weet het, hij heeft het “tegen mij”. Nu hoort ze niet alleen zijn stem, maar ook wat hij zegt. Er komt geen verwijt uit zijn mond omdat zij zich voor hem verbergt en hij beveelt haar ook niet dat ze maar eens tevoorschijn moet komen. De manier waarop hij haar benadert, is vol teerheid en liefde. Hij vraagt haar op te staan.

Daarbij noemt hij haar “mijn vriendin, mijn allermooiste”. Dit zijn namen waarin hij de waarde die zij voor hem heeft tot uitdrukking brengt. Hij wil met haar als zijn 'vriendin' de gedachten van zijn hart delen. Dat hij haar de allermooiste noemt, geeft aan dat hij vol bewondering voor haar is en dat zijn hart vol van haar is. Met deze namen wil hij tot haar hart spreken en haar ertoe overhalen naar hem toe te komen. Zo zal de Heer Jezus tegen het overblijfsel van Israël zeggen hoe mooi het voor Hem is. Hij noemt Sion “de volmaakte in schoonheid” (Ps 50:2; Kl 2:15; Ez 16:14).

Op dezelfde manier is de Heer Jezus bezig met ieder van de Zijnen, die door omstandigheden het zicht op Hem is kwijtgeraakt. Hij zegt welke waarde hij of zij voor Hem heeft (Js 43:4-7). Hij kiest Zijn woorden met zorg uit om duidelijk te maken hoeveel Hij om hen geeft. Hij meent ten volle wat Hij zegt. Zijn woorden zijn niet hard, maar aangenaam, weldadig. Ze raken het hart en maken het zacht en gewillig om weer samen met Hem te leven.

De bruid moet beginnen met opstaan. Dat is het begin van elke ware bekering, of dat nu de bekering van een ongelovige betreft of de bekering van een gelovige. Van de verloren zoon in Lukas 15 lezen we ook dat hij op zeker moment zegt dat hij zal opstaan en naar de vader zal gaan. Vervolgens lezen we dat hij opstaat en gaat (Lk 15:18-20).

Voor ons kan het ook wel eens zo zijn, dat we moeten opstaan uit onze omstandigheden, bijvoorbeeld uit ons zelfmedelijden of uit de excuses die we aandragen om ons leven niet helemaal aan de Heer Jezus over te geven.

De winter voorbij, de zangtijd aangebroken

Profetisch gezien is de bruid een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël. Dit overblijfsel zal door een tijd van grote beproeving heengaan. De Heer Jezus spreekt over “een grote verdrukking” (Mt 24:21). In die tijd zal God voor een schuilplaats voor dat overblijfsel zorgen (Js 26:20). Aan de periode van de grote verdrukking komt na drieënhalf jaar een einde, doordat de Messias de verdrukking doet ophouden. Dan komt Hij tot hen en zegt dat “de winter” van de grote verdrukking “voorbij” is (Hl 2:11). “De regen[tijd]” met zijn verwoestende stortregens is ook een beeld van de grote verdrukking (Ez 13:11; 13). Die tijd “is over, [helemaal] voorbijgegaan”.

De bruidegom verzekert de bruid ervan dat de tijd van kwellende angst en dreigend lijden echt helemaal voorbij is. Het is lente geworden. Daar wijst de bruidegom de bruid vervolgens op (Hl 2:12). Profetisch ziet het erop dat de grote verdrukking met de kou van de winter en de stortvloed aan beproeving, voorbij is en plaatsmaakt voor de prachtige lente van het vrederijk (Js 35:1-2; 10). De Heer Jezus is de “Man” Die voor het overblijfsel een “schuilplaats tegen de vloed” is geweest (Js 32:2). Hij zal nu voor hen duizend jaar lang in het vrederijk de “Koning” zijn Die “zal regeren in gerechtigheid” (Js 32:1).

Wij kunnen ook wel een tijd in ons leven meemaken dat de problemen ons boven het hoofd groeien en we onder druk staan en het zicht op Hem verliezen. De Heer biedt ons dan aan weer in ons leven te komen. Als Hij in ons leven komt, kan Hij de winter in een lente veranderen en de stortvloed van regen in een milde regen. Wanneer de winter, de tijd van beproeving, voorbij is, is er ruimte voor een nieuwe bloemenpracht met een veelkleurige schoonheid. Er komen prachtige bloemen tevoorschijn. Na de dood van de winter verschijnt het nieuwe leven van de lente.

Dat wijst op de opstanding van de gelovige, de overgang uit de dood in een nieuw leven. De bruidegom wijst de bruid hierop, want het schijnt dat zij nog geen oog hiervoor heeft. Ze wordt herinnerd aan de vruchten van de opstanding. De bruidegom staat op de bodem van de opstanding. De dood is overwonnen. Zien wij wel de tekenen van herstel als de Heer Jezus naar ons toe komt in onze omstandigheden? Waar Hij komt, is er herstel en zegen.

Een andere toepassing kunnen we maken op de situatie waarin ons leven zo oppervlakkig is geworden, dat er geur noch smaak aan zit. Niemand ziet er iets van dat we Christus kennen. We klagen steen en been. Als ons oog dan opnieuw op Christus wordt gericht, zal Hij weer zichtbaar worden; want Hij is ons nieuwe leven. Dan zal ons leven de schoonheid van bloemen laten zien. Zijn wij in onze omgeving de 'bloemen', stralen we schoonheid en aantrekkelijkheid uit? Bloemen geven geur, je kunt ze ruiken, je kunt ze zien en aanraken. Bloemen fleuren de omgeving op en maken die mooier.

Paulus dankt God ervoor dat Hij hem en zijn medewerkers “altijd in triomf omvoert in Christus en de reuk van Zijn kennis door ons openbaar maakt in elke plaats. Wij zijn voor God een welriekende reuk van Christus” (2Ko 2:14-15). Het is Gods bedoeling dat ons leven de reuk van Christus verspreidt. Hier werkt Hij aan. Daarom betekenen wij zoveel voor Hem. Ons leven is een nieuw land, een nieuwe schepping, waarin Hij deze bloemen kweekt en verzorgt.

Het nieuwe leven heeft niet alleen een geur, het heeft ook een klank. We hebben een stem gekregen om mee te zingen. Kunnen we zingen? Of we kunnen alleen maar klagen? Jakobus zegt: “Is iemand welgemoed? Laat hij lofzingen” (Jk 5:13b). Wanneer de Heer Jezus in ons leven is gekomen, hebben we alle reden om te zingen. We kunnen zelfs alles zingend doen als we het Woord van Christus rijkelijk in ons laten wonen: “Terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen [en] in genade zingt in uw harten voor God” (Ko 3:16). Zingen we nog in onze harten voor God? Als we vol zijn van problemen, kritiek en bitterheid, verstomt het zingen. Als de Heer Jezus centraal staat in ons leven, zullen we Hem dagelijks prijzen.

Profetisch zal er voor het overblijfsel van Israël een moment komen dat de klaagtijd voorbij is en de zangtijd is aangebroken. De lente is zo mooi en aangenaam, omdat ze volgt op een periode van donkerheid en kou. Door de tegenstelling met de winter wordt de lente hartelijk begroet. De bloemen op de grond en de vogels in de lucht geven er ook op hun eigen manier getuigenis van dat de hele schepping vernieuwd is. Ze brengen een hemelse boodschap van blijdschap, vrede en gerechtigheid tot uitdrukking.

De “tortelduif” is een beeld van het gelovige overblijfsel (Ps 74:19) dat evenals de tortelduif de tijd van zijn aankomst in het vrederijk kent (Jr 8:7). Als het koeren van de tortelduif in “ons land” wordt gehoord, wil dit zeggen dat het overblijfsel van Gods volk terug is in het Beloofde Land. Wij als christenen moeten ook verstand hebben van het aanbreken of het aanwezig zijn van de juiste tijd om iets te doen.

Nog eens: Sta op en kom!

Na de winter, de tijd van de beproeving, komen de vruchten. Naast de bloemen die zich op het land laten zien (Hl 2:12), zien we ook “de vijgenboom” en “de bloeiende wijnstokken” (Hl 2:13). De jonge vijgjes tonen aan dat het lente is en dat de zomer in aantocht is (Mt 24:32). De vijgenboom stelt de gerechtigheid voor. Adam en Eva hebben na hun val in de zonde hun naaktheid voor God willen bedekken met schorten van vijgenbladeren (Gn 3:7). Deze zelfgemaakte schorten vormen voor God echter geen bedekking.

Er is geen enkele eigengerechtigheid die voor God geldt als bedekking voor de zonde. Israël heeft geprobeerd zijn eigengerechtigheid voor God op te richten met als gevolg dat het zich hierdoor niet aan de gerechtigheid van God heeft onderworpen (Rm 10:3). De enige gerechtigheid die voor God geldt, is de gerechtigheid die door Christus is bewerkt op het kruis en waaraan de mens deel krijgt door het geloof (Rm 10:4). Op grond van het geloof in die gerechtigheid kan Gods volk in het komende vrederijk voor Gods aangezicht de zegen genieten.

Het gevolg daarvan is vreugde. Dat zien we in het beeld van de bloeiende wijnstokken (Ri 9:13; Ps 104:15a). Een bloeiende wijnstok heeft de belofte van een overvloedige oogst aan druiven ofwel aan vreugde. De druiven zijn er nog niet, maar de geur wordt al geroken. Zo is het ook met de gelovige die een tijd van beproeving achter de rug heeft. Hij verkeert niet meer in nood, er is bevrijding en dat is aan hem te zien. Er is rust en vrede in zijn leven gekomen. Het zal niet lang duren of hij zal zijn vreugde daarover uitbundig uiten. Hij zal ervan getuigen hoe de Heer hem heeft verlost uit zijn nood en wat een vreugde zijn hart vervult om wat de Heer heeft gedaan.

De schrijver van de brief aan de Hebreeën verbindt aan de tucht die God over gelovigen brengt ook het voortbrengen van gerechtigheid als een goede vrucht: “Nu schijnt alle tuchtiging wel op het ogenblik zelf geen reden voor vreugde maar voor droefheid te zijn, maar daarna geeft zij aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid” (Hb 12:11). Door tucht worden we “geoefend”, dat wil zeggen we worden erin getraind hoe we ermee moeten omgaan. Door oefening leren we iets beheersen. Als we zo de tuchtiging kunnen aanvaarden, zo ermee weten om te gaan, zullen we daardoor een innigere gemeenschap met God krijgen. Het gevolg is dat we meer innerlijke vrede zullen genieten en meer gerechtigheid in ons leven zullen vertonen.

De “vreedzame vrucht van de gerechtigheid” zal straks in het vrederijk voor Israël werkelijkheid zijn, nadat het volk door de oefeningen van de grote verdrukking is heengegaan. Die vrucht wil God nu al door Zijn opvoeding in ons leven bewerken (Jh 15:2; 8). De wijnstok en de vijgenboom symboliseren samen de tijd van het vrederijk, waarvan we in de regering van Salomo – de vredevorst en een beeld van de Heer Jezus – een voorafschaduwing hebben (1Kn 4:25).

Na de beschrijving van de lente met haar prachtige bewijzen van nieuw, fris leven in de Hl 2:11-13 nodigt de bruidegom zijn bruid met dezelfde woorden als in Hl 2:10 nog een keer uit naar hem toe te komen. Hij wil haar graag van die lente laten genieten. Ze kan de winter achter zich laten door op zijn uitnodiging in te gaan. Na wat hij haar van de lente heeft laten zien, kan het niet moeilijk meer voor haar zijn haar teruggetrokken bestaan op te geven en haar leven met hem te gaan delen.

De Heer Jezus stelt ons de aantrekkelijkheid van het leven met Hem voor, zodat we ons niet meer laten beheersen door omstandigheden die ons naar beneden drukken. Hij zet Zich ervoor in dat niet de ‘winterse omstandigheden’ waarin we ons soms bevinden de temperatuur van ons geestelijk leven bepalen, maar de milde temperatuur van het ‘lenteleven’. Hiertoe wijst Hij ons op de kenmerken van het nieuwe leven, die Hij bezit en ook bij ons wil bewerken.

De gedaante zien en de stem horen

De bruidegom gebruikt telkens andere beelden om de bruid te bereiken en haar ertoe te bewegen naar hem toe te komen. Hij noemt haar nu “mijn duif” (Hl 2:14). De duif is een dier dat bekend staat om trouw en gehechtheid aan de partner. De bruidegom spreekt de bruid aan in haar trouw en gehechtheid aan hem. De herinnering daaraan zal haar wellicht ertoe bewegen haar isolement te verlaten en bij hem te komen.

Ook de plaats waar ze is, noemt hij anders dan in Hl 2:9. Ze is “in de kloven van de rots, in de schuilplaats van de bergwand”. De plaats waar zij zich heeft teruggetrokken, is een plaats waar ze zich wil schuilhouden voor de vijand. De bruidegom zegt haar dat ze tevoorschijn kan komen, want de vijand is verdwenen net zoals de winter voorbij is. Ze heeft zich verborgen voor de vijand, maar daarmee tegelijk voor hem.

Zo kunnen ook wij ons uit angst of door andere oorzaken in een isolement hebben teruggetrokken. Daardoor hebben we ons ook teruggetrokken uit Zijn nabijheid. We zijn dan niet volmaakt in de liefde, dat wil zeggen dat het besef van Zijn liefde voor ons niet leeft. De volmaakte liefde drijft de vrees namelijk uit (1Jh 4:18). Hij wil ons oog weer op Zijn liefde richten, zodat we onze bescherming bij Hem zoeken en niet bij iemand of iets anders.

Hij wil de bruid zien en haar stem horen. Zo wil de Heer ook dat wij uit onze schuilplaats komen en Hem onze stem laten horen in lofprijzing en gebed. Dit is een prachtige uitnodiging om vrijmoedig naar Hem toe te gaan met alles wat er in ons hart is. Hij wil ons zien zoals we voor Hem zijn en Hij wil dat wij dat weten en tegen Hem zeggen. Dat kan een heel kort gebed of een heel korte dankzegging zijn als het maar de oprechte uiting is van de liefde van ons hart.

We kunnen nog een toepassing maken. De Heer wil de “gedaante” van ieder van ons persoonlijk zien, “uw gedaante”, en niet die van een ander. Hij wil de “stem” van ieder van ons persoonlijk horen: “uw stem” en niet de stem van een ander. Wanneer we tegen Hem spreken in het gebed, moeten we niet ineens op een heel andere toon gaan praten, zoals ik iemand wel eens heb horen doen. Ook de woorden die we gebruiken, moeten onze eigen woorden zijn. Niet het napraten van anderen of het per se eens helemaal anders willen doen, omdat we ‘origineel’ willen zijn. De Heer ziet dan een andere gedaante.

Iedere gelovige die met de Heer leeft, heeft veel van anderen geleerd, maar hij is geen kopie van die andere gelovigen. Het gaat er niet om dat wij proberen het op een manier te zeggen waarop nog nooit iemand – wijzelf of een ander – het heeft gezegd. Het gaat erom dat we het zeggen op een manier die de Heer nog niet eerder van ons heeft gehoord. We gebruiken dezelfde woorden als eerder of woorden die een ander ook wel heeft gebruikt, maar het komt op een dieper doorleefde manier uit ons hart.

De Heer zegt niet alleen dat Hij onze gedaante wil zien en onze stem wil horen. Hij zegt erbij waarom dat zo is: “Uw stem is zoet en uw gedaante is bekoorlijk.” Dit toont Zijn verlangen naar gemeenschap met ons. We horen dit verlangen in Zijn stem. Als we Hem zo horen spreken, kan ons hart dan koud blijven? Kunnen we als Hij zo tot ons spreekt om ons over te halen bij Hem te komen Hem op een afstand houden? Hij spreekt op zo’n genadige manier tegen ons om ons te laten weten hoe kostbaar we voor Hem zijn en dat Hij zo graag van ons wil horen hoe kostbaar Hij voor ons is. Zullen we Hem laten praten en Zijn liefdevolle pogingen om ons hart te veroveren negeren? Zullen we Hem vergeten en doorgaan met ons eigen leventje? Wat zou dat een teleurstelling en een verdriet voor Hem zijn!

Vang de kleine vossen

De bruidegom zegt tegen de bruid dat zij “de vossen” en met name “de kleine vossen” moet vangen (Hl 2:15). Zij moet die kleine vossen “voor ons” vangen, waarmee de bruidegom aangeeft dat ze die vosjes onschadelijk moet maken met het oog op hun relatie. De vossen, ook de kleine, richten namelijk de wijngaarden te gronde en wel juist in een tijd dat “onze wijngaarden” in bloei staan. Hij gebruikt weer het woord “onze”, waarmee hij hun relatie benadrukt, hier in verband met de blijdschap die het geeft bij elkaar te horen.

In de geestelijke toepassing zien we in de bloeiende wijngaarden de prille vruchten van de blijdschap door nieuw geestelijk leven, die de gelovige in zijn relatie met de Heer Jezus heeft. Als die vruchten door kleine vossen worden bedorven, verdwijnt de blijdschap in de Heer en stopt de geestelijke groei. Onze blijdschap en groei worden in de kiem gesmoord. De kleine vossen stellen zaken in ons leven voor die ons van de vreugde in de Heer beroven. Het gaat vaak om kleine zonden, die worden goedgepraat met de redenering dat er toch niets verkeerds in zit.

De Heer Jezus noemt Herodes “die vos” vanwege zijn sluwheid om Gods werk te dwarsbomen dat de Heer bezig is te volbrengen (Lk 13:31-32). Valse profeten worden ook vossen genoemd (Ez 13:4). Deze vossen zijn grote vijanden die we moeten uitschakelen, zodat ze hun verderfelijke invloed niet kunnen uitoefenen. We kunnen bij de vos Herodes denken aan druk die op ons wordt uitgeoefend om ons niet toegewijd voor Gods werk in te zetten. Bij de grote vossen kunnen we aan valse profeten denken en aan charismatische dwaalleringen waarin bijvoorbeeld wordt verteld dat je niet ziek hoeft te zijn en dat het niet goed zit met je geloof als je ziek bent of blijft. Als we Gods Woord kennen, zullen we deze ‘grote vossen’ gemakkelijk herkennen en die onschadelijk kunnen maken.

Er zijn echter ook de kleine vossen. Dit zijn geen grove zonden, maar soms niet te benoemen gevoelens van onvrede, die ons leven als christen negatief beïnvloeden. Het zijn de kleine irritaties in de onderlinge relaties. Onze broeder of zuster zegt of doet iets wat ons niet zo bevalt. We reageren geprikkeld en maken de sfeer daardoor nog onaangenamer. Door irritaties ontstaat een uiterst onprettige en op den duur explosieve sfeer, die een einde maakt aan alle vreugde die een goede relatie kenmerkt.

Tegen de vaders in de gezinnen wordt gezegd dat ze hun kinderen niet moeten irriteren, “opdat zij niet moedeloos worden” (Ko 3:21). Daar horen kleine pesterijen bij, die een kind moedeloos maken en de relatie grondig verstoren als er niet mee wordt gestopt. Dit geldt ook voor de relaties in de gemeente en de maatschappij. Al deze irritaties hebben een directe uitwerking op de relatie met de Heer Jezus, want die wordt daardoor verstoord. Het is dus zaak dat kleine irritaties direct worden veroordeeld, voordat ze uitgroeien tot een grote ruzie. Zoals Salomo in het boek Spreuken zegt: “Het begin van een ruzie is [alsof] iemand water de vrije loop geeft. Stop daarom de onenigheid, voordat ze [echt] losbarst” (Sp 17:14).

De kleine vossen die de vreugde van de gemeenschap met de Heer verstoren, kunnen ook kleine tijdrovers zijn. Hoeveel tijd gaat er niet verloren met het doen van nutteloze dingen? Het hoeven geen slechte dingen te zijn, maar dingen waaraan wij veel aandacht wijden en daarbij de tijd vergeten. We kunnen in onze hobby of sport of andere vormen van tijdverdrijf, die op zichzelf best ontspannend kunnen zijn, doorschieten en de tijd vergeten. De Heer Jezus zoekt naar gemeenschap met ons. Ook onze hobby of wat het dan ook is, mogen we doen in gemeenschap met Hem. Als we Hem danken voor wat Hij ons daarin geeft, zullen we de ‘kleine vos’, die wil voorkomen dat we in gemeenschap met Hem leven, gevangennemen.

Wat een gemis zou het zijn als er door toedoen van de kleine vossen geen druiven gaan groeien aan de wijnstokken die in bloei staan. Geestelijk toegepast wil dat zeggen dat de Heer de vreugde van de gemeenschap met de Zijnen wordt onthouden. Wij zijn zeker ook verliezers, maar Hij lijdt de meeste schade. Hij heeft er immers alles aan gedaan om de gemeenschap met Hem mogelijk te maken. Het is onze verantwoordelijkheid alles uit de weg te ruimen wat het voor Hem onmogelijk maakt die gemeenschap met ons te genieten.

In de Hl 2:16-17 horen we de reactie van de bruid op alle inspanningen van de bruidegom om haar te bewegen naar hem toe te komen. Hij heeft haar erop gewezen dat ze de kleine vossen moet vangen, opdat ze zich niet langer laat tegenhouden om bij hem te zijn. Een eerste uitwerking van de uitingen van zijn verlangen naar haar is, dat ze zich weer ervan bewust wordt dat haar geliefde van haar is en dat zij van hem is (Hl 2:16). Er is een onlosmakelijke band tussen hen. Liefde is de sterkste band waardoor mensen met elkaar verbonden zijn.

Wel is het opmerkelijk dat ze deze woorden tegen anderen zegt en niet tegen hem. Het antwoord dat ze geeft, is ook niet het antwoord waarop de bruidegom zit te wachten. Haar gedachten draaien om haarzelf. Haar liefde is nog zelfgericht. Het gaat er haar om dat hij van haar is, “van mij”. Het gaat haar erom wat het haar oplevert, nog niet wat zij voor hem betekent. Ze moet nog in haar liefde groeien en dat doet ze ook. Dat zien we later (Hl 6:3; Hl 7:10).

Ze brengt zijn liefde in verband met zijn persoon als de herder die zijn kudde weidt (vgl. Ez 34:11-15; Js 40:11). De woorden ‘de kudde’ staan niet in de grondtekst en zijn daarom tussen vierkante haken geplaatst. Alle nadruk valt daarom op zijn herderstaak, het feit dat hij weidt. Hij houdt zich ook niet zozeer tussen de schapen op, maar “tussen de lelies”, waaronder zich die bijzondere lelie bevindt, zijn bruid (Hl 2:2). De bruid weet dat zij een van zijn lelies is. Daarop legt ze de nadruk. Het gaat niet om hem, maar om haarzelf. Ze weet dat ze bij het juiste gezelschap hoort, maar gaat nog niet uit tot hem.

We zien in Hl 2:17 dat de bruid nog even wil wachten. Ze wil wachten “tot [de wind] van de dag opsteekt en de schaduwen vluchten”. Dat wijst erop dat ze nog niet volledig is overtuigd van het feit dat de winter voorbij is en de lente is aangebroken. Ze verkeert nog in het donker van de nacht. Als straks de dag is aangebroken en de verfrissende wind het leven aangenaam maakt, dan wil ze wel naar hem toekomen. Als de schaduwen eerst maar vluchten en ze helder zicht op de werkelijkheid heeft, dan zal ze zich aan hem geven. “Tot” dit moment aanbreekt, geeft ze er de voorkeur aan in haar knusse omgeving te blijven.

Zo kunnen er ook in ons leven omstandigheden zijn waarin we eerst verbetering willen zien, voordat we ons helemaal aan de Heer toevertrouwen en naar Hem toegaan. We ervaren de koude van de geloofsbeproeving te veel om te aanvaarden dat die echt voorbij is. Er is een afwachtende houding. We willen zien of de Heer werkelijk een keer in onze omstandigheden heeft gebracht. Dit toont dat we nog niet hebben geleerd dat zodra de Heer bij ons komt en wij ons aan Hem toevertrouwen, dit een geweldige verandering zal bewerken. Zodra we ons aan Hem overgeven, wordt het dag in ons leven en zien we alles weer helder.

De bruid zegt tegen de bruidegom dat hij maar moet weggaan. Ze noemt hem wel “mijn liefste”, maar hij moet toch maar even op een afstand worden gehouden tot ze eraan toe is zich bij hem te voegen. Tot het zover is, kan hij zich vrij bewegen “als een gazelle of het jong van een hert”. Zo heeft ze hem beschreven toen hij naar haar toekwam in Hl 2:9.

Omdat ze er niet aan toe is aan zijn liefdevolle uitnodiging gehoor te geven, mag hij weer gaan zoals hij gekomen is en terugkeren naar “de bergen van Bether”. Het zijn ‘de gekloofde bergen’ – dat betekent de naam ‘Bether’ –, bergen waarin een weg is gebaand. Ze gunt hem een weg zonder hindernissen. Het gaat hem echter niet om haar wens dat hij een gemakkelijke weg zal hebben, hij wil een gebaande weg in haar hart. Hij wil toegang tot haar hart, maar ze wijst hem af. Het volgende hoofdstuk laat de reden hiervan zien.

De geestelijke les ligt voor de hand. Wij zullen misschien niet klip en klaar tegen de Heer zeggen dat Hij moet weggaan, maar we kunnen ons wel zó gedragen dat onze houding die boodschap afgeeft. Hij zoekt gemeenschap met ons, maar wij wijzen Hem af omdat we geen tijd hebben. Nu even niet. Het kost ons te veel moeite de kleine vossen te vangen. Dan dringt Hij Zich niet op, maar gaat verder.

Copyright information for DutKingComments